Azijnbomen staan bekend om hun herfstkleur. De struiken hebben hun groei aangepast aan specifieke habitats. Onder optimale omstandigheden hebben ze de neiging zich ongecontroleerd te verspreiden.
Hoe groeit de azijnboom?
De azijnboom vertoont een aanpasbare groei en geeft de voorkeur aan zandige, steenachtige bodems. Hij bereikt een hoogte van 3-10 meter en vormt meerdere stammen met een brede kroon. De boom verspreidt zich via ondiepe worteluitlopers, die af en toe ongecontroleerd kunnen uitlopen.
Bladeren en bloemen
De bladeren van de azijnboom zijn afwisselend gerangschikt. Een blad is tussen de twaalf en 60 centimeter lang. Het bladblad bestaat uit negen tot 31 blaadjes. Twee folders staan tegenover elkaar. De terminalfolder vormt de conclusie. De bladstelen en nerven aan de onderkant van de bladeren zijn bedekt met fluweelachtige haartjes.
De azijnboom is populair vanwege de opvallende herfstverkleuring van de bladeren. Het groene blad wordt geel, vervolgens oranje en wordt uiteindelijk karmozijnrood in oktober. Het is niet ongebruikelijk dat een boom bladeren in verschillende kleuren heeft. De verkleuring verandert afhankelijk van de grondsoort waarin de azijnboom groeit. Hoewel hij weinig eisen stelt aan het substraat, houdt hij niet van zware grond. Deze veroorzaken een groeiachterstand, wat ook de bladontwikkeling beïnvloedt. De herfstkleuren zijn minder prachtig.
Uiterlijk van bloemen:
- Individuele bloemen vormen een flesvormige bloeiwijze
- mannelijke bloeiwijzen zijn geelgroen van kleur
- vrouwelijke bloeiwijzen zien er rood uit
Groeigewoonte
De bladverliezende struik wordt tussen de drie en vijf meter hoog, zelden tussen de zeven en tien meter hoog. Het vormt verschillende stammen die een brede kroon ondersteunen. Typerend voor de azijnboom zijn de kromme stammen, die de struik een verwilderd karakter geven.
De jonge takken hebben fluweelachtig haar. De boom verspreidt zich over grote gebieden via worteluitlopers die plat in de grond kruipen. Zo halen ze voedingsstoffen uit de zand- en steenachtige grond waaraan ze van nature zijn aangepast. De uitlopers hebben vaak de neiging om te ontkiemen, wat kan leiden tot overwoekerde stands over grote oppervlakken.